Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0986

Datum uitspraak2007-07-20
Datum gepubliceerd2007-08-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 07-4134
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verweerder heeft maatregel van 100% kunnen opleggen wegens werkweigering.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 4134 uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2007 in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, tegen: het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Wormerland, verweerder, gemachtigde: G.S. Woudstra, juridisch beleidsadviseur bij de gemeente Zaanstad, gemachtigde namens de gemeente Wormerland. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 juni 2007, verzonden op 6 juni 2007, heeft verweerder besloten verzoekers uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB) over de periode van 1 juli 2007 tot 1 augustus 2007 te verlagen met 100%. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 30 juni 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 juli 2007, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door diens gemachtigde en mr. Ph.H. Arnold, werkzaam bij de gemeente Zaanstad. 2. Overwegingen 2.1 Gebleken is dat eiser een bijstandsuitkering ontvangt krachtens de WWB. Bij schrijven van 8 mei 2007 heeft verweerder, in het kader van arbeidsinschakeling, aan verzoeker meegedeeld dat er voor hem een parttime functie beschikbaar was bij Agros B.V. Deze functie zou verzoeker kunnen combineren met de parttime werkzaamheden die hij op dat moment uitvoerde als postbezorger bij Sandd. Op 14 mei 2007 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met Agros B.V. Op 21 mei 2007 heeft er een sollicitatiegesprek plaatsgevonden en is verzoeker rondgeleid op de werkplek. Vervolgens is verzoeker de functie aangeboden en heeft hij een dag de tijd gekregen om hierover na te denken. Verzoeker heeft vervolgens aan Agros B.V. aangegeven geen gebruik te willen maken van het aanbod. Bij schrijven van 30 mei 2007 heeft verweerder verzoeker om een schriftelijke reactie gevraagd. Bij schrijven van 31 mei 2007 heeft verzoeker aan verweerder meegedeeld dat hij het aanbod heeft geweigerd, omdat het ging om een tijdelijke functie. Ook was hij bezig via het CBR zijn rijbewijs terug te krijgen en als dat zou lukken kon hij bij Sandd meerdere dagen gaan werken. 2.2 Op van 6 juni 2007 heeft verweerder besloten aan verzoeker een maatregel op te leggen. Aan verzoeker wordt verweten dat hij niet als werkzoekende stond ingeschreven bij het CWI en dat hij werk heeft geweigerd. Voor de eerstgenoemde gedraging kon volgens verweerders beleid een maatregel van verlaging van de uitkering met 5% worden opgelegd, voor de tweede gedraging een maatregel van verlaging van de uitkering met 100%. Volgens het beleid van de gemeente, in geval meerder verplichtingen niet worden nagekomen, wordt de hoogste maatregel opgelegd. 2.3 Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij chauffeur van beroep is en dat de aangeboden werkzaamheden tuinierswerkzaamheden betroffen. Daarom vond hij het aangeboden werk niet geschikt voor hem. Verzoeker wist niet goed wat de consequenties van zijn handelen waren. Door de opgelegde maatregel komt verzoeker nog meer in de financiële problemen. Hij heeft namelijk al een huurachterstand en een schuld bij de Nuon. Op dit moment werkt hij ook niet meer bij Sandd, nu daar op het moment geen werk voor hem is. Inmiddels staat verzoeker wel ingeschreven bij het CWI. Verzoeker verzoekt dan ook te bepalen dat de maatregel wordt opgeschort zolang de bodemprocedure loopt. 2.4 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang wegens de beperkte duur van de maatregel en het feit dat inkomsten uit arbeid worden genoten. Voorts is verweerder van oordeel dat het besluit op juiste gronden is genomen. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.6 Verweerder wordt niet gevolgd in het standpunt dat in het onderhavige geval geen sprake zou zijn van een spoedeisend belang. Immers, gebleken is dat verzoeker thans geen inkomen uit arbeid geniet, terwijl hij voorts gedurende een maand in het geheel geen uitkering ontvangt. Hij heeft thans dan ook geen middelen om te voorzien in zijn levensonderhoud. Gelet hierop is naar oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig. 2.7 Het geschil spits zich toe op de vraag of verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een maatregel van 100% heeft kunnen opleggen wegens werkweigering. 2.8 In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, WWB is bepaald - voor zover hier van belang - dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen. 2.9 Verweerders beleid ter uitvoering van de WWB is neergelegd in de Afstemmingsverordening Wormerland (hierna: de Afstemmingsverordening). In artikel 2, eerste lid, Afstemmingsverordening is bepaald dat het college een maatregel oplegt indien naar zijn oordeel een belanghebbende blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende is nagekomen, met inbegrip van de verplichtingen die in het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen. 2.10 In artikel 3, eerste lid, Afstemmingsverordening is bepaald dat de gedragingen met betrekking tot het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van werk worden onderscheiden in vier categorieën. In het tweede lid, onder vier, onderdeel a, is bepaald dat onder de vierde categorie valt het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. 2.11 In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d is bepaald dat de maatregel behorende bij de in artikel 3 vermelde categorieën worden vastgesteld op 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie. 2.12 De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat verzoeker algemeen geaccepteerde arbeid heeft geweigerd. Immers, aan verzoeker is een algemeen geaccepteerde functie aangeboden door Agros B.V. Het feit dat dit tuinierswerkzaamheden betroffen en dat verzoeker liever chauffeurswerkzaamheden verrichtte doet hier niet ter zake. Nu verzoeker een uitkering krachtens de WWB ontving stond het hem niet vrij werk te weigeren, met als reden dat dit werk hem niet beviel. Daarbij komt nog dat verzoeker helemaal geen chauffeurswerkzaamheden kon uitoefenen, daar zijn rijbewijs nog altijd was ingenomen door het CBR. Ook verzoekers argument dat het slechts tijdelijk werk betrof, was geen geldige reden om de aangeboden arbeid te weigeren. Immers, het is niet zo dat verzoeker op dat moment reëel uitzicht had op een vaste baan ergens anders. Verzoeker is door verweerder meerdere malen gewezen op het feit dat het niet aanvaarden van werk consequenties had voor zijn uitkering. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten een maatregel tot het verlagen van de uitkering met 100% op te leggen. 2.13 Gelet op het voorgaande, zal naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de beslissing van verweerder in bezwaar stand kunnen houden. 2.14 Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. 2.15 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 20 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.